De Donaties d'Hanins de Moerkerke en de Laage de Bellefaye en hun lotgevallen in de schoolstrijd van de jaren 80 van de 19de eeuw

Voorafgaandelijk is het goed het onderscheid te begrijpen tussen de 2 officiële instellingen die hulp verlenen aan de armen:

Toen de Fransen ons land bezetten in 1796 wilden zij de armenzorg laïceren en ze richtten daarvoor 2 instellingen op:

- De Commissie van de Burgelijke Godshuizen (CBG), die instond voor het beheer en de zorg, het onderhoud en de instandhouding van de Godshuizen, armeninstellingen, weeshuizen, en het Begijnhof. Aan het hoofd stond een voorzitter bijgestaan door een raad van bestuur.
- Het Bureel van Weldadigheid (BVW) zorgde voor de thuisarmen en de dishuizen (in samenwerking met de geestelijkheid). Op papier was de burgemeeste hier voorzitter. Het bestuur werd uitgeoefend door 5 (aangestelde) vrijwilligers en 2 toegevoegden

De bedoeling was wel de armenzorg te laïceren toch stellen we vast de deze instellingen door zeer katholieke adellijke families bestuurd en gesponsored werden. Ze werkten nauw samen met de geestelijkheid. Het verklaard ook hun houding tijdens de schoolstrijd.

Tussen de 2 organisaties boterde het niet altijd bij gebrek aan duidelijk afbakening van de taken, geleidelijk aan zorgde bijkomende wetgeving en regelgeving voor betere verhoudigen. Toch zien we dat nog tijdens de schoolstrijd de ene instelling de andere processen aan deed. Na de schoolstrijd werden de plooien geleidelijk aan glad gestreken.

Alhoewel het ging om openbare instellingen op gemeentelijk niveau werkten ze toch in grote mate onafhankelijk van de stedelijke administratie. In de schoolstrijd ging het zelfs zover dat de CBG de stad voor de rechter daagde.

De beide instellingen smolten pas samen in in 1925 onder de naam van de Commissie van de Opanbare Onderstand (C.O.O.), alhoewel er al in de 19de eeuw besprekingen voor die samensmelting waren.

Ook een opmerking over het officiëel taalgebruik in de Brugse administratie :
frans: 1800- 1824 en 1831- 1935
nederlands: 1824- 1830 en 1896-1925 en verder volgens wetelijke regelingen.
In werkelijkheid loopt het een en ander door elkaar: de hogere burgerij en ambtenaren blijven onder elkaar het Frans gebruiken en in de officiële stukken het taalregime van het ogenblik.
Dat komt duidelijk tot uiting in de snel gekrabbelde kladblaadjes die de hogere heren onderling inofficiëel uitwisselden in het frans.

Meeste officiële documenten werden geschreven door scriptores alsook ook de copies, die "voor eensluidend" bekrachtigd moesten worden. Dat moet een kostelijke en vertragende bedoening geweest zijn.

De donatie d'Hanins de Moerkerke

E.H. Carton had in 1844 een Beschermcomité opgericht voor het inrichten van kosteloze bewaarscholen. De voorzitster van dat comité was Marie-Thérèse De Bie, de vrouw van Louis d'Hanins de Moerkerke. Het was dus niet vreemd dat het echtpaar d'Hanins de Moerkerke een schenking deed met de bedoeling een bewaarschool op te richten.

De schenking bestond uit een huis (kadsternr C-941, huisnr C10-32) en een tuin met "lusthof" (= tuingebouw) (C-940).
Ze werden geschonken aan de Commissie van de Burgelijke Godshuizen (CBG) in een akte verleden door notaris van Elslande in februari 1851 onder de volgende voorwaarden (we geven alleen de voornaamste aan en die van belang zijn om de impact van de schoolstrijd op de donatie te begrijpen)):

De goederen moeten exclusief en ten eeuwige dage dienen voor het oprichten van een bewaarschool voor kinderen tussen 2 en 7 jaar van arme ouders uit Brugge onder het patronage van de burgemeester en schepen (CBS). Er mogen andere caritatieve instellingen, zoals bijv. een crèche , door de schenkers toegevoegd worden.

De interne directie van de school zal volledig de bevoegdheid zijn van de dames van het Beschermcommité der bewaarscholen en zij zullen instaan voor het effectieve toewijzen van goederen aan het beoogde doel. Een familielid van elke familie van de schenkers zal van rechte altijd deel uit maken van de raad van bestuur van het Beschermcomité. Die Commissie zal altijd samenkomen in de de beste kamer van het huis gemeubeld met het goudleren meubilair.

Indien de bewaarschool om de een of andere reden zou ophouden te bestaan nog tijdens het leven van een van de schenkers, dan zullen de schenkers terug in het volle bezit komen en tot hun dood kunnen genieten van het vruchtgebruik. Na hun dood wordt het vruchtgebruik en de naakte eigendom weer samengevoegd ten voordele van de CBG.

Indien iets dergelijks gebeurt na de dood van de schenkers zal de CBG samen met 2 van de dichtste verwanten er voor zorgen dat de nodige maatregelen genomen worden opdat de goederen gebruikt worden tot verlichting van de lasten van de behoeftigen van de stad Brugge om zo dicht mogelijk de bedoeling van de schenkers te benaderen.

Na de dood van de schenkers zal de raad van bestuur van de school er voor zorgen dat ten eeuwigen titel jaarlijks op de verjaardag van het overlijden telkens 2 stille missen gelezen worden voor het zieleheil van de schenkers

Het college van burgemeester en schepenen (CBS) heeft de schenking in dezelfde maand nog aanvaard. Terzelfder tijd spoorde het CBS de raad van bestuur van de school (het Beschermcomité) zo vlug mogelijk te starten met de administratie van het oprichten van de kosteloze bewaarschool van de stad. Het Beschermcomité van de Bewaarscholen stelden een akte op met onderling akkoord en met voorwaarden voor het verblijf en de rechten en plichten van de Dochters van Liefde (zie brief van Auguste de Laage 1881 in een verdedigingsschrift aan de gouverneur van West-Vlaanderen).

2 maanden later werd in een akte, verleden voor notaris Van Elslande, de schenking met de voorwaarden aanvaard door de raad van bestuur van CBG, vertegenwoordigd door Louis Frenelet en door de kerkfabriek van de Sint-Salvator parochie, vertegenwoordigd door kanunnik Joseph Andries, penningmeester van de kerkfabriek. De Kanunnik aanvaardde het ten eeuwige dage celebreren van de 2 missen in de kerk van Sint-Salvator. De CBG betaalt daarvoor 8 frank per mis waarvan 2 frank voor de kerkfabriek.

Uiteindelijk werd, zoals wettelijk bepaald voor schenkingen, de doorslaggevende en wettelijke goedkeuring bekomen van de koning (via de minister van justitie). De Commissie van de Burgelijke Godshuizen mocht de schenking aanvaarden maar onder voorbehoud van de eventuele rechten van andere geïnteresseerde openbare instellingen en zonder clausules of voorwaarden goed te keuren die zouden indruisen tegen de wettelijk bepalingen en reglementen van de openbare diensten.

De gouverneur van West-Vlaanderen de Vrière gaf meer uitleg omtrent de het voorbehoud van de koning. De goedkeuring zonder het voorbehoud mag niet impliciet de erkenning inhouden dat het CBG in het algemeen scholen zou mogen beheren. Eigenlijk zou het Bureau van de Weldadigheid als publieke instelling beter geschikt zijn voor de opvang van de behoeftige kinderen. Maar deze moeilijkheid zou in de toekomst opgelost worden door de toekomstige samensmelting van de CBG en het Bureau van Weldadigheid en waarbij de raad van bestuur van het Beschermcomité zich zou moeten aanpassen aan de nieuwe wetten en reglementen, terwijl de CBG definitief eigenaar zou blijven van de goederen.

Dit voorbehoud zal belangrijk blijken in functie van de toekomstige ontwikkelingen van de verkiezing van 1878 waarbij de liberalen aan de macht kwamen.

Het legaat van Louis d'Hanins de Moerkerke

Hieronder de aanvang van de notariële akte uit 1853 van het legaat verleden bij de notaris Van Elslande met als aanwezige Marie Thérèse De Bie, de weduwe van Louis d'Hanins (+ 1852) . De notariële akte volgde uit het eigenhandig (olografisch)geschreven testament van Louis d'Hanins uit 1849, waar Louis d'Hanins het legaat instelde te starten na de dood van zijn vrouw.

Het testament stipuleerde dat jaarlijks en ten eeuwige dage een som van 300 franc na de dood van zijn vrouw moest gestort worden aan de de Bewaarschool op de Wijngaardplaats door de het Bureel van Weldadigheid (BVW). De som van 300 francs moest betaald worden aan de BVW door zijn broer Honoré d'Hanins de Moerkerke-de Deurwaerder via een rente op een boerderij in Beernem, die bij testament toegewezen werd aan zijn broer Honoré.

(men mag natuurlijk de Fr niet waarderen aan het niveau van vandaag. Om een idee te geven ter vergelijking in 1853 kostte 1 kg brood 34 centiemen, nu kost een 1 kg standaard brood 2€30 ongeveer 93 F we spreken van ongeveer een factor 275)

Louis d'Hanins de Moerkerke sterft in 1852

Honoré d'Hanins wilde de hoofdsom, waarop de rente van 300 franc geheven werd, meteen aflossen en doneren aan de CBG. Er ontstonden 2 problemen:

In het testament werd de hoofdsom niet bepaald en de CBG kon de donatie niet aanvaarden wegens bepalingen in de wet van 1842 (zie verder). Uiteindelijk werd de donatie aanvaard door het Bureel van de Weldadigheid en zouden zij verder zorgen voor de jaarlijkse betaling van de 300 franc aan de Bewaarschool. De acceptatie van de donatie werd goedgekeurd bij koninklijk besluit in 1853. Bij akte van de notaris Van Elslande werd de hoofdsom bepaald op 6000 franc min de successierechten, netto 5220 francs, welk bedrag werd overgemaakt aan het BVW. Het Bureel belegde dit bedrag in een openbare obligatelening van de stad Brugge aan 4,5% per jaar.

Het legaat van de weduwe (douarière) Marie Thérèse d'Hanins de Moerkerke-de Bie

Hieronder de aanvang van de akte van het testament verleden bij de notaris Van Elslande.

Het testament gedicteerd in 1854 stipuleerde dat ten eeuwige dage een jaarlijkse rente van 940 fr moest gestort worden aan de CBG ten voordele van de bewaarschool op de Wijngaardplaats. Van de 940 fr moest 900fr exclusief besteed worden aan een soepbedeling vanaf 1 november tot 1 mei van het volgende jaar ten voordele van de kinderen van de school (vandaar de papnonnetjes) en van het overschot zou kledij gekocht worden voor de kinderen van de bewaarschool. Om die 940 fr te financieren werd een hypotheek gelegd op de volgende bezittingen: 540 fr op boerderijen in Aalter en Eecke : bij erfenis toegewezen aan Louis de Bie de Westvoorde, broer van Marie Thérèse De Bie (burgemeeester van Beernem daarna van Oostkamp) en 400 fr op een boerdeij in Knesselare, toegewezen aan de dochter Emma van een neef van Louis : Ferdinand d'Hanins de Moerkerke. De hoofdsommen zouden nooit kunnen afgelost worden tenzij tegen 2 % (dus voor een totale som van 50 maal 940fr) ("au denier 50" )

Marie-Thérèse sterft in 1855.

De CBG aanvaardde het legaat en die acceptatie werd goedgekeurd door het CBS van Brugge en goedgekeurd door een koninklijk besluit van 1855. De CBG mocht het veschil van 40 fr behouden en 900 fr doorstorten aan de Commissie van de "salles d'asile' (kinderbewaarplaats) (dus aan het Beschermcomité van de Bewaarscholen).

De donatie Auguste de Laage de Bellefaye

Hieronder de aanvang van de schenkingsakte en acceptatie van die schenking door de CBG, verleden bij de notaris Josephe Jean Vanderhofstadt op 2 mei 1856

Behalve de schenker zijn ook verschenen: Honoré d'Hanins de Moerkerke, voorzitter van het bestuur van de CBG en de Warnaeve-de Deurwaerder, Charles de Penaranda en Jean Van de Walle, leden van het bestuur van de CBG, die verklaarden de donatie te aanvaarden te weten het huis en erf op de Wijngaardplaats nr C10/31, kadasternr C-942. Het huis werd volgens de akte totaal nieuw gebouwd deels op het eigen terrein deels op publiek terrein (vanwege het rechttrekken van de rooilijn). De schenking gebeurde o.a. onder de volgende voorwaarden:

- het pand moest dienen voor het oprichten van een wezenschool voor arme kinderen

- Het interne bestuur zou exclusief toevertrouwd worden aan de congregatie van de Dochters van Liefde van Sint-Vincentius a Paolo, die al wezen hadden opgevangen en voorstellen deden om het aantal bedden voor wezen te verhogen met 40.

- Er konden ook andere caritatieve instellingen voor arme kinderen geinstalleerd worden met de goedkeuring van de CBG.

- de instellingen vielen onder het patronaat (de bescherming) van het CBS

- Indien voor een of andere reden de congregatie van de Dchters van Liefde de stad moesten verlaten, dan zou het interne bestuur overgaan naar het Beschermcomité van de Bewaarscholen.

- in geval de schenking geaccepteerd werd door de CBG wenste de schenker dat de CBG zich engageerde om in de mate van het mogelijke de interne werking toe te vertrouwen aan een religieuse vereniging, die zich met goede werken bezig hield.

- verwijzend naar art 6 van de schenkingsacte van d'Hanins-De Bie,was het Bescjhermcomite van de Bewaarscholen verantwoordelijk voor de goede instandhouding van het pand en zou al de kosten ervan dragen. Het Beschemcomité kon zich beperken tot het onderhouden en repareren van alleen de kapel indien nodig, rekenig houdend met het feit dat de kapel deels gebouwd was op het terrein geschonken door de familie d'Hanins.

In dat geval of bij stoppen van het Beschermcomité zou de CBG in volle eigendom en vruchtgebruik komen en instaan voor het onderhoud en reparatie maar ze konden dan ook de bestemming van het gebouw wijzigen in functie van het belang van de armen van de stad. Maar in dat geval wenste de schenker dat de CBG voorrang gaf aan een religieuse instelling voor arme meisjes..

De akte kon eenvoudig zo gelezen worden dat het pand en erf van de schenking een annexe moest vormen van de schenking van de familie d'Hanins wat tot uiting kwam in de gecombineerde constructie van het nieuwe gebouw aan de Wijngaardplaats, de kapel die op de grens met beide percelen gebouwd werd, de rechttrekking van de rooilijn. Ze moest ook als de uitbreiding van de werking voor de wezen gezien worden. Alhoewel sommige voorwaarden analoog waren aan die van de schenkingsakte van de familie d'Hanins, waren ze algemener en complexer. Vergeten we niet dat Auguste de Laage een advocaat is.

De minister van Justitie A. Nothomb keurde de donatie in juli 1856 niet goed, onder andere vooral omwille van de exclusiviteit voor de bestaande instellingen (de CBG en de Dochters van Liefde van Sint-Vicentius), de clausule in verband met de procedure voor de aanvaarding van wezen en bepaalde verplichtingen. De minister stelde voor de betrokken artikels anders te formuleren. De minister wees er ook op dat er wijzigingen zouden komen in de wetgeving die het een en ander mogelijk zullen maken.

De Laage schreef terug dat hij de voorgestelde wijzigingen niet kan aanvaarden. De donatie was immers ingegeven door het feit dat de donatie van d'Hanins en de zijne zou leiden tot een eenheid in het verlengde van de al bestaande activiteiten en dat de voorgestelde wijzigingen de bedoeling van zijn donatie zouden te niet doen.

Het bleef verder stil, blijkbaar bleven alle parijen een afwachtende houding aan te nemen in verband met de aangekondigde wetswijzigingen die maar niet kwamen. Ondertussen werd de donatie gewoon "geconsumeerd".

In 1959 stelde de CBG vast dat er geen vooruitgang is in deze kwestie en dat zij derhalve niet verder op de de kwestie zou ingaan (hetgeen betekende dat zij de voorstellen van de minister tot wijziging van de donarievoorwaarden naast zich neerlegde)

zie nota van het CBG uit 1963 hiernaast: De CBG deelde het kadaster gewoon mee dat zij, volgens de schenkinsakte akte van 2 mei 1856, de eigenaar zijn van het huis en erf op het perceel C-942. (hetgeen voorbarig was gezien wat later zal volgen). Blijkbaar bleef iedereen in afwachting van nieuwe wetgeving te gedogen dat de donatie voor een weeshuis helemaal geïntegreerd werd in de donatie van d'Hanins.

De schoolstijd en de gevolgen voor Brugge

De aanloop

Tot de gemeentewet van 1836 was het lager onderwijs volledig in handen van de katholieke kerk. Na de Hollandse periode begonnen de gemeentebesturen zelf lagere scholen in te richten. Er ontstond nu een naijver tussen de katholieke scholen en de opkomende gemeentescholen. In de eerste organieke wet (d.i. uit de grondwet voortvloeiend) van 1842 onder het kabinet van Jean-Baptiste Nothomb werd een compromis gevonden, aanvankelijk aanvaardbaar voor beide netten. De wet gaf aan de gemeenten (en niet alleen de staat) het recht om openbaar onderwijs te organiseren. De gemeenten konden echter ook katholieke scholen "aannemen" als gemeenteschool (d.w.z. subsidiëren). De katholieken kregen wel recht op toezicht maar alleen op het godsdienonderricht in de gemeentescholen. De gemeentenscholen waren kosteloos en de gemeenten droegen de kosten. Er werd ook een ministerie van openbaar onderwijs opgericht.

De schoolstrijd (1879-1884)

In 1879 werd onder de liberale en anti-klerikale regering Frère -Orban(1878-1884) door minister van openbaar onderwijs Van Humbeeck een tweede organieke wet aangenomen die rechtstreeks tot de schoolstrijd aanleiding zou geven. Elke gemeente moest zelf een lagere school oprichten en niet langer "aannemen". Godsdienstonderricht was niet langer een verplicht vak. De onderwijzers moesten gediplomeerden zijn van de Rijksnormaalscholen en benoemd worden door de gemeenteraad. Al voor de wet was aangenomen, was de schoolstrijd al losgebrand. Op de preekstoel werd verkondigd: "van de scholen zonder God en meesters zonder geloof, verlos ons Heer". Katholieke vertegenwoordigers organiseerden manifestaties en petities met als gevolg dat katholieke ambtenaren uit hun functie werden gezet. Het mocht niet baten de wet werd toch door de koning bekrachtigd. De katholieken van hun kant aanvaardden nu bij voorkeur onderwijzers uit vrije normaalscholen. Aan de onderwijzers en leerlingen van de rijksnormaalscholen werden de sacramenten geweigerd.

 

De bisschoppen gaven de opdracht aan alle parochies om een vrije lagere school op te richten. Zie als voorbeeld de Sint-gregoriusschool, terug te vinden bij de beschermings aanvraag op onze website pagina : "de beschermingsaanvraag voor de Magdalenazaal van de Gregoriusschool in de Violierstraat" (zie foto hiernaast) of klik hier om direct op de pagina te komen.

Uitvoerings maatregelen hadden tot doel de vrije scholen te fnuiken: op geen enkele wijze mochten de gemeenten de vrije scholen bijstaan. Er mochten geen vrije scholen ondergebracht worden in gebouwen die eigendommen waren van de stad of van openbare instellingen zoals de Kerkfabrieken en de Commissies van de Burgelijke Godshuizen (CBG). Die maatregel had wel een voorloper in een wet van 1864 die stipuleerde dat er geen vrij onderwijs mocht ondergebracht worden in overheidsgebouwen. Die wet kreeg echter weinig uitvoering omdat nadien katholieke regeringen aantraden en door het verzet van de gemeenten waar meestal een katholieke meerderheid in het bestuur zat.

De wet van 1879 had nu samen met de vroegere wet in 1864 wel een grote invloed op de donaties en stichtingen. Vele schenkingen van gebouwen werden gedaan door particulieren aan kerkfabrieken en CBG's met de bedoeling om er armenscholen in onder te brengen, terwijl de werking veelal in handen werd gegeven van geestelijken of van geestelijke orden of stichtingen. Die gebouwen moesten overgeheveld worden naar de gemeenten zodat de vrije scholen er uitgezet werden om plaats te maken voor gemeentescholen. In vele gevallen stonden de gemeenten tot nog toe ook in voor het tegemoetkomen van bepaalde kosten van de vrije armenscholen ("aangenomen scholen") wat dus nu uitgesloten werd..

In Vlaanderen werden de meeste gemeenten toen bestuurd door een katholieke meerderheid en kwam het geregeld tot betwistingen tussen de provinciegouverneurs, die moesten toezien op de uitvoering van de wetten door de gemeentebesturen. Speciaal in West-Vlaanderen was dat het geval waar gouverneur Theodore Heyvaert, voorheen notaris in Gistel, een zeer radicale en antiklerikale beleid voerde.

Theodore Heyvaert werd in 1834 geboren te Gistel. hij studeerde rechten aan de VUB. Hij werd notaris en burgemeester in Gistel. In die hoedanigheid vinden we hem terug op onze website pagina "het Wevershof, bouwgeschiedenis tot 1900" of klik hier om direct op de pagina te komen. In 1878 wordt hij benoemd als gouverneur van West-Vlaanderen. Als gouverneur was hij aangesteld om de wet van 1879 te doen uit voeren, wat hij overigens met buitengewone ijver deed. Hij kreeg daarvoor de hulp van zijn aangetrouwde neef Henri De Hoon, die hij aangesteld had als zijn kabinetchef. Maar zelfs de liberale regering vond uiteindelijk dat Theodore over de schreef ging en promoveerde hem weg naar Brabant in 1883.

De beeindiging van de schoolstrijd na 1884

Bij de verkiezingen in 1884 behaalden de katholieken terug de meerderheid, die ze voor 30 jaar nadien zouden behouden. Het ministerie van openbaar onderwijs werd afgeschaft en viel terug onder het ministerie van binnenlandse zaken onder minister Victor Jacobs.

Heel wat van de bepalingen uit de wet van 1879 werden teruggedraaid in de wet Jacobs van 1884 : Het lager onderwijs is niet langer alleen een staatsaangelegenheid en de godsdienstlessen maken opnieuw deel uit van het onderwijsprogramma. De benoeming van de onderwijzers is opnieuw vrij.

De liberalen reageerden natuurlijk furieus op die wet en de regering moest ontslag nemen, maar de katholieken behaalden nadien de volstrekte meerderheid. Er werd onder aansporing van de conservatieve Charles Woeste een nieuwe wet Schollaert in 1895 goedgekeurd die het godsdienstonderwijs verplicht maakte en de subsidiering van de vrije scholen mogelijk maakte. De rust keerde terug mede dank zij de politieke meerderheid van de katholieken. De kerkfabrieken en de CBG's werden ondertussen in veel gevallen via processen terug in hun vroeger bezit hersteld en onttrokken aan de bemoeienissen van de gemeenten ten voordele van het vrij onderwijs.

De invloed van de schoolstrijd op de Brugse instellingen van het lager vrij schoolonderwijs.

Die invloed laat zich voornamelijk voelen op die Brugse instellingen die ontstaan zijn door donaties of stichtingen. Veelal waren de onroerende goederen van deze donaties en stichtingen toegewezen aan de kerkfabrieken of de CBG's voor het beheer van die eigendommen en was het de bedoeling om er onder andere kosteloze armenscholen in op te richten, waarbij de scholenwerking gebeurde door geestelijken of religieuze orden. In Brugge waren vooral de volgende instellingen het slachtoffer:

- De Sint-Vincentius school van de Broeders van Liefde op de terreinen van de CBG in de Katelijnestraat.(op deze website niet besproken)
- De Elisabeth armen- en wezenschool in de Ezelstraat (op deze website niet besproken) (niet te verwarren met de H.Elisabeth Verpleegsterschool op de Walplaats die pas in 1919 opgericht werd)
- De Bogarden wezenschool (op deze website niet besproken).

De Elisabethschool en de Bogardenschool werden gesloten ten tijde van de schoolstrijd en hun eigendommen overgedragen aan de stad. Ze werden na de schoolstrijd niet meer opnieuw opgericht.

- De stichting Capron-De Zutter (de Germana) :
zie op onze website pagina "Oud-Sint-Jan, Sint-Jansverpleegsterschool, Oostmeers 27, bouwgeschiedenis" of klik hier om onmiddellijk op de pagina te komen en
zie de webpagina " Westmeers de Germana, bibliotheek Lode Zielens" of klik hier om onmiddellijk op de pagina te komen.

- De donatie d'Hanins de Moerkerke ( de Dochters van Liefde, Sint-Vincentius a Paolo). Gezien de bewaarschool en de Wezenschool ingericht waren in de gebouwen die door de schenking eigendom geworden waren van de CBG, zoals bepaald in de akte van de donatie, vielen zij onder wet van 1864 en 1879.

In een brief van 16 oktober 1880 aan de CBG met copie aan de stad Brugge vraagt de gouverneur Theodore Heyvaert de volgende maatregelen voor de donatie en legaten d'Hanins de Moerkerke
- de donatie moet in eerste instantie gaan naar de stadsinstellingen die geinteresseerd zijn volgens een voorwaarde van de minister van justitie bij de acceptatie van de donatie.
- Het legaat van 300Fr van Louis d'Hanins en 940Fr van echtgenote Marie de Bie ten voordele van de bewaarschool moet naar het Bureau van Weldadigheid gaan ten voordele van een openbare bewaarschool. De verantwoordelijkheid van de CBG voor de soepbedeling bedongen in het legaat van Marie De Bie moet gebeuren via het Bureel van Weldadigheid die daarvoor meer competentie heeft.

Op vraag van de gouverneur op 16 oktober 1880 werd door de stad Brugge een advies gevraagd van de raad van betwistingen met betrekking tot relatie van de CBG en het Bureel van Weldadigheid met de donatie en legaten van de echtgenoten d'Hanins de Moerkerke. In een zeer doorwrocht verslag van 21 januari 1881 kwam de raad tot het besluit dat de donatie eigendom blijft van de CBG (en niet aan de stad toekomt) op voorwaarde dat de werking ervan toegekend wordt aan een dienst die voldoet aan de wetten. De legaten werden als ongeschreven beschouwd omdat ze toegekend werden aan de CBG ten voordele van vrije scholen.

De CBG had in een zitting van 23 december 1880 al besloten dat in geval de legaten als ongeschreven zouden beschouwd worden, de renten ervan hen zouden toekomen. Dit werd door gouverneur Heyvaert natuurlijk anders bezien: de rente van 300fr moest ten goede komen aan openbare bewaarscholen en de rent van 940Fr, hoofdzakelijk de soepbedeling, moest gaan naar het Bureau van Weldadigheid.

In een specifiek koninklijk besluit van 17 juni 1881 werd de stad Brugge verplicht om de gebouwen die deel uitmaakten van de donatie d'Hanins de Moerkerke over te maken aan de stad Brugge om er een stadsbewaarschool in te richten eventueel uitgebreid met de eerste leerjaren van een lagere school voor kinderen tot 7 jaar. Het argument was dat de akte van de donatie stipuleerde dat er in de donatie aan de CBG een bewaarschool opgericht moest worden voor arme kinderen van 2 tot 7 jaar en dat is volgens de wet nu een taak voor de stad. De Dochters moesten dus de plaats ontruimen

 

hiernaast de aanhef van de brief van de gouverneur Heyvaert van 27 juni 1881 die er vlug bij was om de CBG aan te sporen om zo vlug mogelijk de gebouwen van de donatie van d'Hanins zo vlug mogelijk ter beschikking te stellen van de stad

 

Ondertussen had het Beschermcomité van de Bewaarscholen al met de bisschop Faict overlegd en besloten om niet wachten op de uitslag van het geschil en het zekere voor het onzekere te nemen. In 1881 ontruimden de Dochters van Liefde het huis van de donatie. De Bewaarschool verhuisde naar het Congregatiegebouw van de congregatie O.L.V. Onbevlekte Ontvangenis op het Walplein (zie de webpagina "Walplaats, de Congregatie , de werking" of klik hier om direct op de pagina te komen).

De weeskinderen samen met de meisjes van de Leerwerkschool verhuisden naar het huis C10/30 naast de huis van de donatie de Laage de Bellefaye. Dat huis was in 1857 gebouwd door de familie Ryelandt-Van Naemen maar dat sindsdien gehuurd werd door de Dochters van Liefde.

In de Brugse Gazette van 8 juli 1881 is er een kleurig artikeltje over die uitdrijving

Op 23 juli 1881 schreef de stad (waarschijnlijk op aandringen van de gouverneur) een brief aan de CBG, verwijzend naar het koninklijk besluit van 17 juni 1881, waarin ze eiste zo vlug mogelijk in het bezit gesteld te worden van de het pand van de donatie d'Hanins de Moerkerke. Ze zegde op de hoogte te zijn van de ontruiming van het pand door de bewaarschoolkinderen op 8 juli 1881 maar dat was niet voldoende. De verantwoordelijke personen die het pand illegaal betrekken moesten het pand ontruimen en er moest een officiciële bezitsoverdracht gebeuren zodat de stad een effectief bestuur kon organiseren.

Op 4 augustus 1881 schreef de CBG een antwoord aan de gouverneur in verband met
- zijn vraag naar de perceel indeling van de donaties, naar de betrokken akten en personen. en de overname van de gebouwen door de stad tegen oktober 1881
- zijn eis om in de panden (C-940d) van de Bewaarschool en (C941b) van de Wezenschool onmiddellijke toegang te verlenen aan de stedelijke diensten.
- zijn eis om de kapel en het gebouw er achter, die een inbreuk vormden op de bouwverordeningen, te regulariseren.

Het antwoord van de CBG luidde:
- het deel Wezenschool (perceel C- 942) moest dan afgesplitst worden van het deel Wezenschool (perceel C-941) want dat was weer eigendom van Auguste de Laage, die zijn donatie had ingetrokken.
- aan de gevraagde regularisatie wilde de CBG graag voldoen nadat een akkoord zou bereikt worden met de aanpalende eigenaars (waarvan Auguste de Laage de voornaamste was)
- wat betrof de overname van de gebouwen door de stad en het verlenen van toegang kondigde de CBG aan dat ze op 21 juli 1881 een gerechterlijk verzoek had ingediend tegen de stad om terug in het bezit te komen van de donatie en dat dit verzoek op 30 juli in de Brugse gemeenteraad gunstig was onthaald. De CBG stelde voor de uitspraak van het gerecht af te wachten. In de tussentijd wilde CBG geen documenten overmaken.

Er was ondertussen enorm protest in de stad want de "papnonnetjes", de bewaarsschool en het wezengesticht waren zeer populair. In de gemeenteraden die volgden op de uitdrijving van de papnonnen was er een tumultueuze kentering. De stad besloot uiteindelijk de legaliteit van het koninklijk besluit van 1881 aan te vechten en burgemeester Amedé Visart de Bocarmé en schepenen dienden een verzoekschrift in bij de koning om dat koninklijk besluit in te trekken. De stad argumenteerde dat in de donatie-akte ook stond dat als de vrije bewaarschool zou ophouden te bestaan het gebouw moest blijven dienen voor liefdadige werkzaamheden ten behoeve van de arme bevolking van Brugge, dus de donatie was ook een caritatieve instelling en niet alleen een school.

Het verzet mocht niet baten: CBG werd niet in haar bezit van de donatie hersteld. Integendeel op 1 december 1881 kwam er een ministeriëel besluit waarmee de stad verplicht werd een bewaarschool en 2 laagste klassen van de lagere school in de gebouwen van de CBG in te richten.

In 1884 kwam er ook een negatief antwoord van de koning (minister van justitie) op het verzoekschrift van de stad, waarvan hieronder fotocopie van het slot.

Het besluit stelde:

- Het beheer van de donatie d'Hanins de Moerkerke en de legaat van 300Fr werden toegewezen aan de gemeentelijk administratie van de stad Brugge
- De legaat van 940Fr (de soepbedeling) werd toegewezen aan het buereau van Weldadigheid .
- De CBG moest alle titels en documenten die zij in haar bezit had overhevelen aan de stad respectievelijk aan het Bureel van Weldadigheid.

De onzekere situatie was ook de aanleiding om het Wezenhuis en de Meisjesschool in 1882 in te richten in een nieuw pand naast het huis van de donatie van de Laage de Bellefaye naar het Bakkersreitje toe en dit met eigen middelen te doen . Daartoe deden de Dochters verder beroep op de bemiddelde families (zie in de menu "Wijngaardplaats, de Wezenschool Sint-Vincentius a Paolo, bouwgeschiedenis tot 1900" of klik hier om onmiddellijk op de webpagina te komen).

Pas in 1887 deed de rechtbank van eerste aanleg in Brugge een uitspraak over de betwisting in verband met de donatie met de CBG als verzoeksters en de stad Brugge als verdedigster. De CBG werd in het gelijk gesteld en de stad werd veroordeeld. De stad met haar katholieke meerderheid, was daar om begrijpelijke redenen niet rouwig om, maar de stad moest wel de gerechtskosten betalen.

De CBG werd opnieuw officiëel eigenares van de gebouwen van de donatie d'Hanins de Moerkerke en het koninklijk besluit van 17 juni 1881 werd afgeschaft. Zie hieronder de aanhef van het verslag

De rechter baseerde zich o.a. op het feit dat
- de schenkers behalve de oprichting van een bewaarschool ook de mogelijkheid voor andere liefdadige activiteiten voorzien hadden en dus niet de loutere oprichting van een school voor ogen hadden.

- moest het de loutere intentie geweest zijn een bewaarschool op te richten dan viel de donatie buiten de competentie van de de CBG en zou de donatie ongeldig geweest zijn,

- de wet van 1842 voorzag dat het inrichten van openbaar lagere onderwijs een taak was die toekomt aan de gemeenten en niet aan de staat. Alleen de gemeente kon een openbaar gebouw ter beschikking laten stellen voor een lager onderwijs.

- De CBG bezat het pand al meer dan 30 jaar ten titel van eigenaar en zou het pand ook door verjaring verkregen kunnen hebben.

Het koninklijk besluit van 17 juni 1881 werd illegaal verklaard en de stad kon zich dus niet op die wet beroepen om de gebouwen van de donatie te laten ontruimen. De CBG bleef eigenares van de gebouwen van de donatie. De stad werd verboden om de CBG te hinderen in het genot van die goederen of op de een of andere manier aanspraak te maken op die goederen.

Bovendien werden in analoge zittingen enkel vroegere juridische acties o.a. uit 1885 definitief beslecht waarbij de CBG defintief in het bezit werd gesteld van huis C-940 , de aanhangsels en het erf C-941 van de donatie d'Hanins.

Over de legaten was echter het laatste woord nog niet gezegd. Er waren ook boekhoudkundige verwikkelingen. We gaan er niet dieper op in en vermelden alleen dat het beheer van de legaten in handen van de CBG kwam en dat de rentes weer werden uitbetaald aan de bewaarschool van de Dochters.

Om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden werd in 1888 door het Beschermcomité een nieuwe overeenkomst met de CBG afgesloten onder vorm van een pachtbrief waarbij de Dochters van Liefde elke vorm van liefdadige activiteit konden ontplooien

De Donatie de Laage de Bellefaye

De Donatie de Laage werd ook belaagd door de wet van 1879, maar de donatie is nooit definitief goedgekeurd geweest door het ministerie van Justitie. Het was dus eenvoudig voor Auguste de Laage om de donatie te herroepen op die basis . Hieronder copie van de akte van de herroeping verleden voor de notaris Van Elslande in augustus 1880. Het gedeelte van het pand met het jaartal 1857 (C10-31 kadasternr C-942) boven de poort werd rond 1880 opnieuw eigendom van Auguste de Laage. Het eigendom werd later overgekocht door de weduwe Louis Ryelandt-De Man en uiteindelijk in 1900 gekocht door de Dochters van Liefde van Sint-Vincentius a Paolo.

De kapel is ten dele gebouwd op de grond van de donatie de Laage en maakte dus ook gedeeltelijk deel uit van de herroeping . In 1889 stond de kapel in het kadaster ingeschreven als gedeelde eigendom van de CBG en Auguste de Laage de Bellefaye- de Man en kinderen, in 1892 werd de kapel verkocht aan de Dochters van Sint-Vincentius

Auguste de Laage heeft als advocaat de Dochters en het Beschermcomité der Bewaarscholen gedurende de moeilijke periode voortdurend bijgestaan

Daarmee viel het gordijn over een bewogen tijd en kon de rust terugkeren.