Het Kuijkenkwartet bracht u op 26 februari 2012 in de Begijnhofkerk in Brugge weerom een prachtig concert.

 

 

Het Kuijkenkwartet speelde

* het strijkkwartet van Haydn op. 20 nr 4

* het klarinetkwartet van Mozart KV581 met
klarinetsolist Lorenzo Coppola

 

 

 

 

 

Het Kuijken Strijkkwartet

Het Kuijken Strijkkwartet werd in 1986 opgericht; het bestaat uit Sigiswald Kuijken en François Fernandez (violen), Marleen Thiers (altviool) en Wieland Kuijken (cello). Het ensemble concentreert zich op de strijkkwartetten van Haydn en Mozart. De spelers zijn sinds decennia internationaal bekend om hun belangrijke bijdrage tot de meer authentieke en historisch gefundeerde speelwijze van de strijkinstrumenten; ze zijn ook solistisch en in andere combinaties werkzaam.
Sinds 1986 trad het Kuijken Strijkkwartet op in bijna alle landen van Europa, en in Australië, de V.S.A. en Japan.

Opnames werden gerealiseerd voor Denon (Nippon Colombia) :
- van Haydn: de Zeven Laatste Woorden van Christus ; de zes kwartetten op 76; de twee kwartetten op 77 en kwartetfragment op. 103;
van Mozart: de zes kwartetten aan Haydn opgedragen, de 3 “Pruissische” kwartetten, het Hoffmeisterkwartet,

Voor Challenge Records realiseerde het Kwartet een opname van Mozarts Requiem (in een bewerking van Peter Lichtenthal, ca.1810) en een opname met Mozarts Klarinetkwintet, Hobokwartet en een Hoornkwartet (m.m.v. respectievelijk Lorenzo Coppola, Patrick Beaugiraud en Pierre-Yves Madeuf)

Regelmatig wordt een beroep gedaan op Ryo Terakado als extra altviool (eerste in dat geval) voor de uitvoering van Mozarts Strijkkwintetten. Die stukken werden in vele landen van Europa gebracht, en ook in China (1999); ze werden bovendien alle zes opgenomen voor Denon.

Sigiswald Kuijken (geboren 1944). Hij behaalde het einddiploma viool aan het Brussels Conservatorium in 1964. Van dat jaar tot 1972 was hij lid van het Brussels Alarius-Ensemble; sinds de late zestiger jaren werkte hij vaak samen met o.a. Gustav Leonhardt, Frans Brüggen, Anner Bylsma, René Jacobs, doch vooral met zijn broers Wieland en Barthold, en Robert Kohnen. Hij introduceerde vanaf 1969 de meer historische speelwijze van de barokviool (zonder het klemmen met de kin). Van 1971 tot 1996 was hij leraar aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag (NL). Sinds 1993 onderricht hij aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Sigiswald Kuijken stichtte in 1972 het barokorkest La Petite Bande en in 1986 het Kuijken-Strijkkwartet. Als violist, dirigent en pedagoog is hij werkzaam over geheel Europa, Australië, het Verre Oosten, Zuid-Amerika.

François Fernandez (geboren 1960 Rouen) genoot een klassieke muziekopleiding en begon reeds op 12-jarige leeftijd barokviool te spelen. Hij ging zich vervolmaken bij Sigiswald Kuijken aan het Conservatorium van Den Haag, waar hij in 1978 het einddiploma behaalde. Gedurende ca. zes jaar was hij concertmeester van La Petite Bande; hij maakte ook deel uit van het “Orkest van de XVIIIde eeuw”. Vooral met het Ricercar Consort en het Kuijken Kwartet realiseerde hij talloze opnames van kamermuziek. Hij is werkzaam over geheel Europa alsook Australië, de V.S.A. en Japan, als kamermusicus en solist. Sinds 1998 is François Fernandez leraar barokviool aan het Conservatoire National Supérieur te Parijs.

Marleen Thiers (geboren 1945) studeerde bij Arthur Grumiaux en Maurice Raskin aan het Conservatorium van Brussel. Zoals haar echtgenoot, Sigiswald Kuijken, toonde ze onmiddellijk een bijzondere voorliefde voor historische instrumenten en uitvoeringspraktijken. Zij is eerste altviool bij La Petite Bande.

Wieland Kuijken (geboren 1938) behaalde in 1959 het Hoger Diploma cello aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Reeds tijdens zijn studiejaren begon hij zich als autodidact te concentreren op de viola da gamba en de 17de- en 18de- eeuwse uitvoeringspraktijk in het algemeen. Als gambist was hij lid van het Alarius-Ensemble (Brussel) van 1959 tot 1972; vanaf de late zestiger jaren werkte hij vaak samen met andere bekende barokspecialisten (o.a. Gustav Leonhardt, Frans Brüggen, Alfred Deller) – doch vooral met beide broers Barthold en Sigiswald en klavecinist Robert Kohnen. Wieland Kuijken is een veelgezocht pedagoog (Conservatorium Den Haag en Brussel sinds de zeventiger jaren; jarenlang meestercursussen in Innsbruck, ook V.S.A. en Japan). Als cellist is hij bekend om zijn interpretatie van Bachs solosuites. Verder is hij occasioneel als dirigent werkzaam voor diverse projecten binnen en buiten Europa.

 

Lorenzo Coppola, historische klarinetten

Lorenzo Coppola heeft de prijs van de historische klarinet bekomen samen met Eric Hoeprich aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag . Hij werkt samen met verscheidene ensembles, onder andere: Les Arts Florissants (W. Christie), La Petite Bande (S. Kuijken), Orkest van de XVIII Siècle (F. Bruggen), Orchestre des Champs-Elysées (Ph. Herreweghe), La Grande Ecurie et la Chambre du Roy (J.C. Malgoire), Freiburger Barockorchester (G. von der Goltz).

Hij maakt ook deel uit van kamermuziekensembles als Harmonie Bohémienne (G. Thomé), Ensemble Philidor, Ensemble Zefiro (A. Bernardini), Académie St. Cécile (P. Couvert), Ensemble Oriol Berlin, Freiburger Barockorchester Kammerensemble (G. von der Goltz).

Hij geeft les aan de internationale instellingen van Prato en Urbino (Italie) en aan zomercursussen georganizeerd door de Caixa van Barcelona.

 

W.A. Mozart, klarinetkwintet K.V. 581 in A

Hoewel de klarinet allesbehalve veel gebruikt werd in de 18de eeuw, heeft Mozart ons met het Trio, het Kwintet en het Concerto toch drie meesterwerken nagelaten die gewijd zijn aan dit opvallende, karakteristieke blaasinstrument. Bij Mozart krijgt de klarinet een heel eigenzinnige, extramuzikale betekenis. De klarinet wordt immers hét instrument bij uitstek van het vrijmetselaarschap. De klarinet in mi bemol (drie mollen aan de sleutel) en in la (drie kruisen aan de sleutel) is het (nieuwe) instrument dat het magische cijfer 'drie' symboliseert. In zijn jonge leven heeft Mozart dan ook niet toevallig 'drie' grote meesterwerken voor klarinet geschreven. Vooral het klarinetkwintet (K.V. 581) is geïnspireerd op de vrijmetselaarsgedachte. De toonaard la majeur is net dezelfde als deze in zijn strijkkwartet K.V. 464, het eerste werk dat Mozart nota bene geschreven heeft vlak na zijn initiatie tot de loge. Het klarinetkwintet in A werd geschreven voor Anton Stadler en de eerste uitvoering werd door hem gespeeld op 22 december 1789 in het Burgtheater, op een van de Kerstconcerten van de Weense 'Tonkünstler-Societät.

Het klarinetkwintet is het omvangrijkste werk van Mozarts kamermuziek voor blazers waarin het solo-instrument met een volledig strijkkwartet wordt gecombineerd. Deze prachtige compositie heeft al de grandeur en de rijpheid die zo kenmerkend zijn voor Mozarts laatste kamermuziekwerken. Het is inderdaad een stuk kamermuziek pur sang: niets herinnert aan de concertante stijl die werken voor een solo-blaasinstrument en strijkers over het algemeen beheerst. Het merkwaardige aan Mozarts klarinetkwintet is dat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het latere klarinetkwintet van Weber, de strijkinstrumenten niet verbannen worden tot een tweederangsrol. Integendeel, Mozart laat klarinet en strijkinstrumenten perfect met elkaar ageren en interageren. Mozarts kwintet heeft een teder, gelukkig karakter en straalt het warme van de mens en de idealen van de Verlichting uit. Mozart gaf het kwintet de volledige klassieke vierdelige vorm, inclusief een menuet, met opmerkelijkerwijze twee trio's, waarvan het ene alleen voor strijkers was geïnstrumenteerd, om de klarinet het nodige soelaas te gunnen.

Het kwintet begint met een allegro. Vooral opvallend is de zeer kenmerkende inval van de klarinet als antwoord op de strijkers. De nachtelijke sfeer van de klarinet in het larghetto wordt benadrukt door de zachte violen. Na deze zeer expressieve langzame beweging volgt een menuet met een weliswaar zeer populair karakter. Daar waar het eerste trio van de menuet nog zeer sereen verloopt (la mineur), brengt de klarinet ons in een tweede trio een echte Alpse Ländler en transformeert ze zich zelfs tot een Tyroolse herdersschalmei. In de finale (allegretto) zingt de klarinet in een eerste variatie een tegenfiguur die men zou kunnen beschouwen als een tweede thema (en die we in de tweede en vijfde variatie opnieuw zullen ontmoeten). De twee volgende variaties geven meer ruimte aan de viool en de altviool, met een meer teruggetrokken rol voor de klarinet. In de vierde kan deze zich echter uitleven in vrolijke, zelfs uitgelaten muzikale figuren. De vijfde variatie (met aanduiding Adagio) vormt hiermee een teder contrast, en leidt tot een levendige coda : het kwintet eindigt in een opgewekte, lichte sfeer.

Joseph Haydn , het strijkkwartet op 20 nr 4 in D

De strijkkwartetten van Joseph Haydn worden in drie groepen onderverdeeld.
Elke groep bestaat uit driemaal zes kwartetten.
Een eerste groep werd gecomponeerd in de jaren 1755-1765.
Deze groep is voor de geschiedenis van de vormgeving van het strijkkwartet erg belangrijk zijn...
Een tweede groep zijn de strijkkwartetten uit de middelste rijpe stijlperiode 1765-1771.
Het strijkkwartet dat tijdens het concert wordt gespeeld, stamt uit deze periode.
Het betreft het strijkkwartet op.20 nr 4 in D.
Een derde groep vormen de kwartetten van na de grote scheppingstijd (1771-1781)

Iets meer dus over de tweede groep.
Ook deze groep bestaat uit driemaal zes kwartetten.
" 6 kwartetten op.9 (1769); 6 kwartetten op.17 (1771); 6 kwartetten op.20; Sonnenquartette(zo
geheten naar het titelblad van de eerste uitgave), ook wel Grosse Quartette genoemd(1772).
Tegenover de kwartetten op.9 en 17, met een virtuoze eerste vioolpartij, geschreven voor de concertmeester van de Esterházy's, Luigi Tomasini, zijn de Sonnenquartette de eerste grote voorbeelden van een echt contrapuntische schrijfwijze, met een evenredige stemvoering bij alle vier de instrumenten; wij vinden er het slotgedeelte herhaaldelijk als fuga behandeld ('fugafinale').
Mozart heeft de kwartetstijl van Haydn vooral op dit opus 20 bestudeerd, de 'Wechselrede' van de instrumenten, een latere verworvenheid van Haydn, is hier ten dele reeds duidelijk aanwezig.
Het vierde, in D, draagt de bijnaam " Rose von Venedig."
(bron: Algemene Muziekencyclopedie, dl. 4, p.203, redactie en H. Schnoor)